Toeristen bezoeken het olifanten-weeshuis van de David Sheldrick Wildlife Trust in Nairobi, Kenia © Jerome Sessini / Magnum Photos / HH

‘Alle ellende van de mensen heeft maar één oorzaak, namelijk dat zij niet in staat zijn rustig in een kamer te blijven’, schreef de zeventiende-eeuwse filosoof Blaise Pascal. Ik zou daaraan willen toevoegen: niets valt ons zwaarder dan gewoon toegeven dat dit waar is. Wie als antwoord op de vraag ‘Fijne zomer gehad, waar ben jij geweest?’ antwoordt: ‘Ik ben rustig in mijn kamer blijven zitten’, wordt afgeschreven als een zielepoot die maar eens met zijn huisarts moet gaan praten. Reizen betekent iets te vertellen hebben. Wie reist, is iemand.

We zijn allemaal op zoek naar ons zelf en ervan overtuigd dat we dat zelf zullen tegenkomen wanneer we onze vleugels uitslaan, de wereld in trekken, andere culturen ontmoeten en openstaan voor alles en iedereen. Wie rustig in een kamer blijft zitten is saai, wie reist is interessant. Ook werk of studie wordt pas ‘interessant’ wanneer we de kamer verlaten. Zodra de middelbare scholier zijn diploma heeft, trekt hij de wereldbol over voor zijn gap year. Studenten van vandaag doen hun stage het liefst zo ver mogelijk van de bureaustoel waarop ze studeren. Gepensioneerden zwermen de wereld over om de kamer waar de ouderdom hen toegrijnst te ontvluchten. ‘Iets van de wereld zien’ is het devies van de moderne mens, die daar zelfverzekerd aan toevoegt, ‘want je leeft maar één keer’.

Was reizen nog geen honderdvijftig jaar geleden een ronduit gevaarlijke onderneming die je niet zonder reden aanging, vandaag reist iedereen, veilig met paspoort en reisverzekering en vooral zonder reden. Dat heet toerisme.

Volgens Nietzsche is de westerse cultuur gebaseerd op de hardnekkige veronderstelling dat het ware leven elders is. Of het nu Plato’s hogere ideeënwereld betreft of het Koninkrijk Gods, we zouden naar een andere plaats moeten gaan om het ware leven te vinden. Zo wordt ons denken gedreven door het verlangen elders te zijn. Nu de grote vertelling van Plato of die van het christendom niet langer vanzelfsprekend is, blijft deze fundamentele lust naar het elders niettemin de drijfveer van het moderne westerse leven. In onze moderne maatschappij heeft dit verlangen zijn vorm gekregen in het toerisme.

Het beloofde land van melk en honing heeft plaatsgemaakt voor het tourist resort met pina colada en ice creams. Het toerisme biedt de mens een betaalbare troost voor zijn dagelijks leven. Toerisme heeft de plaats ingenomen van de onverzadigbare zoektocht naar de hemel. Hoe raar het ook klinkt, toerisme heeft iets religieus. Niet omdat toeristen in een god geloven, maar omdat ze geloven dat er een plaats is die troost kan bieden voor het ondergronds eeuwig knagende ‘is dit alles?’-gevoel. In een consumentensamenleving is toerisme de nieuwe naam van verlossing. En let wel, toerisme is radicaal geglobaliseerd consumentisme.

Toeristen geloven dat er een plaats is die troost kan bieden voor het ondergronds eeuwig knagende ‘is dit alles?’-gevoel

Obsessief op zoek naar rust is de moderne mens rusteloos op zoek naar nieuwe ervaringen. Hij moet overal zijn geweest. Hij moet zichzelf ‘onderscheiden’ en dat doet hij bij uitstek door te gaan waar jij niet was. Het gevolg is een onophoudelijk bombardement van boeken, blogs, sites en tweets die je de ‘honderd plekken die je gezien moet hebben’ aanprijzen. De wereld is een supermarkt van mooie plekjes geworden, een uitstalling van aanbiedingen en verlanglijstjes die afgevinkt moeten worden met het ongeduld van een gangster uit een Amerikaanse film: ‘I want it, and I want it now.’ De laatste decennia is toerisme economisch beschouwd de grootse branche ter wereld geworden. Alsof het de tactiek van de verschroeide aarde betreft, trekken toeristen naar alle uithoeken van de wereld, de streken die zijn platgelopen door hun twintigste-eeuwse voorgangers achterlatend, op weg naar de volgende bestemming. In de 21ste eeuw kunnen we slechts met nostalgie nog spreken over ‘verre culturen’ of ‘onontgonnen gebieden op de wereldbol’, want die zijn er eenvoudigweg niet meer.

Kortom, iemand een toerist noemen, dat is geen compliment. De reiziger daarentegen belooft iemand te zijn die zich laat verrassen, die heen gaat zonder te weten hoe en wanneer terug te komen en die leert van wat hij aan de andere kant van de wereldbol opsteekt. Dat is een persona waarmee we ons graag identificeren.

Maar misschien moeten we eerst ons beeld van wat een toerist anno 2018 is herzien, door net iets eerlijker te luisteren naar onszelf wanneer we over ons eigen reisgedrag spreken: ‘Ik houd helemaal niet van toerisme, als ik reis, ga ik altijd het liefst naar de plekjes waar zo min mogelijk toeristen komen.’ Of: ‘Wanneer ik een restaurantje zoek, kies ik er het liefst een waar de locals zelf eten.’ Of: ‘Ik? Ik ben geen aapjes-kijker, ik ben werkelijk in gesprek met de locals.’ Precies zoals Freud uiterst wantrouwig was ten aanzien van zijn patiënte die hem zei: ‘U denkt dat het over mijn moeder gaat, maar ik verzeker u: ik heb het niet over mijn moeder’, waarop Freud noteert: ‘Dus het gaat over uw moeder’; zo moeten we de reiziger die dwangmatig ontkent dat hij een toerist is met het grootste wantrouwen benaderen. ‘Ik ben geen toerist, ik ben meer een reizigerstype’ claimt het zichzelf respecterende individu, dat moe is om in de rijen aan te sluiten en te zien wat iedereen al zag. We lijden aan een neurose, collectief deze keer.

We zien onszelf niet graag als toerist maar als een reiziger, ongeveer van een type zoals ze in de negentiende eeuw worden beschreven. Maar het hoort bij toerisme om geen toerist te willen zijn. Sterker nog: dat is nu precies het verlangen waar het toerisme op zegeviert en dat ons allen onophoudelijk een loer draait. De moderne reisagent (veelal digitaal) zendt de toerist naar de plekjes waar geen toeristen komen. We willen allemaal ‘onderscheidend’ zijn en dat doe je door geen deel uit te maken van de massa. Maar ja, wat betekent het woord ‘massa’ nog wanneer iedereen claimt geen deel uit te maken van de massa.

De geschiedenis van de reisliteratuur, van Goethe tot Gérard de Nerval, van Bruce Chatwin tot Cees Nooteboom, laat steeds hetzelfde patroon zien: de verteller is geweest op plaatsen waar jij als lezer niet geweest bent. De schrijver heeft heel wat te vertellen, maar dat is precies niet omdat hij op plekjes was waar wij nooit waren, maar eenvoudigweg omdat hij een schrijver is: hij of zij weet wat vertellen is. Niettemin blijft het romantische beeld van de verteller als reiziger ons archetype wanneer we over onszelf als reiziger spreken. Dat reisliteratuur en reisprogramma’s onverminderd populair blijven, kan dus niet verklaard worden uit de nieuwsgierigheid van de lezer die deelgenoot wil zijn van het verslag dat de reiziger heeft opgetekend.

De functie van reisliteratuur als ontsluiting van het vreemde heeft plaatsgemaakt voor nostalgie. Want in een onttoverde wereld zijn reisliteratuur en reisprogramma’s overwegend nostalgisch: ze schetsen een wereld waarin wel degelijk nog wat te ontdekken valt in het tragische besef dát er weinig nieuws meer te ontdekken valt. Want sinds de moderniteit hebben we vrijheid en de transparantie van de wereld bevochten. We zijn de wereld gaan beschouwen als een planeet om te bereizen, niet om ons er slechts op te vestigen. Nu eens reisden we uit nieuwsgierigheid, dan weer uit hebzucht en meestal in combinatie van die twee. De wereld zou haar geheimen prijsgeven en de wens van de moderne mens werd steeds meer overal ter wereld ‘een kijkje in de keuken’ te mogen nemen. En hij wist wat hem te doen stond, deze zelfbewuste, moderne mens: hij zou de wereld reorganiseren en herdefiniëren naar zijn termen.

Het is gemakkelijk te zien dat toerisme een blik op de wereld is die al lang weet wat het gaat zien. Het is moeilijker toe te geven dat we er maar niet in slagen deze prefab-blik van ons af te schudden. Vrij naar Sigmund Freud: ‘u denkt dat ik een toerist ben, maar ik ben een reiziger’. Het vermeende verschil tussen de reiziger en de toerist is een fantasma dat de moderne hoogopgeleide globetrotter meeneemt in zijn rugzak en vooral in zijn zelfbeeld. Zygmunt Bauman wees er al op hoe het werkelijke verschil niet het verschil tussen de toerist en de reiziger is, maar tussen de toerist en de vagebond, oftewel de vluchteling. In tegenstelling tot vluchtelingen reizen toeristen met paspoort, creditcard, reisverzekering, een ambassade die achter ze staat mocht het zo ver komen – en vooral: ze keren weer terug naar een veilig huis. Wie nog steeds het romantische beeld koestert van reizen als vrijheid en ‘voor alles open staan’, mag dat enthousiasme anno 2018 eens gaan uitleggen aan een groep uitgeprocedeerde asielzoekers.

De Kenia-reiziger ervaart authenticiteit als de giraffen vanuit zijn hotelkamer te zien zijn. Geen woord over Al-Shabaab of watertekorten

Waar de oude wereld reisschrijvers nodig had, waar reisschrijvers ons verleidden, kennis overbrachten of eenvoudigweg betoverden, daar lijkt het of ze in de transparante wereld overbodig zijn geworden. Hun teksten belichamen slechts nog een nostalgie, een nieuw ‘secundair’ verlangen, ditmaal niet naar andere plaatsen, maar naar andere tijden, tijden waarin reizen nog tot ontdekkingen leidde. En natuurlijk doet de moderne toerist ook ontdekkingen, maar het zijn volledig geprivatiseerde ontdekkingen: ze hebben geen enkele andere betekenis dan de onthulling van de wereld aan een individu, die ontdekt wat vele anderen al voor hem ontdekten – en wat het individu wilde ontdekken, omdat velen hem voorgingen. Zijn ontdekking is niet van betekenis voor een gemeenschap of cultuur. Hij doet geen verslag aan het thuisfront maar aan zichzelf.

Alleen op dit microniveau heeft het zin te beweren dat ‘reizen wel degelijk nog betekenis heeft’. ‘That’s one small step for a man, one giant leap for mankind’; de tijd dat ‘one step for a man’ op een nog onontgonnen terrein van betekenis was ‘for mankind’ ligt achter ons. ‘One step for a man’ is van betekenis voor diezelfde man. That’s it. En dat eindeloos repeterend, in elk individu, bij elke toerist. Toerisme is een eindeloze herhaling van hetzelfde: private ontdekkingen met een extreem korte spanningsboog. Kleine eilandjes van gecommodificeerd verlangen naar een groots, ouderwets verlangen om de wereld te ontdekken.

Geschrokken van zijn eigen geweld van zijn kolonialisme zocht de moderne mens in de tweede helft van de twintigste eeuw naar nieuwe manieren om het project van de ontsluiting van de hele wereld, van alle andere culturen, voort te zetten. De schilder Paul Gauguin vestigde zich aan de vooravond van de twintigste eeuw op Tahiti, omdat Tahiti anders was dan zijn eigen cultuur, die hij verafschuwde. En omdat het anders was, beloofde het beter te zijn dan Europa. Vandaag zou zo’n overstap weinig zin hebben, omdat hij op Tahiti hetzelfde tourist resort zou aantreffen als in Thailand, India of Zeeuws-Vlaanderen. Dezelfde hotels, dezelfde hospitality: de wereld is zich gaan vormen naar het verlangen van de westerling, een project dat succesvol is voltooid.

Precies daarom heeft dit verlangen geen betekenis meer: omdat het is ingelost, omdat we hebben bereikt wat we wilden hebben. In de loop van de twintigste eeuw zou het internationale toerisme de rol van wereldontsluiting vervullen. Een rol die voorheen was gereserveerd voor kolonialisme. Het betreft echter een selectieve ontsluiting: voor de toerist is de wereld ‘mooi’ en is het allemaal zo erg niet als het nieuws doet vermoeden. De Kenia-reiziger ervaart authenticiteit wanneer de giraffen vanuit zijn hotelkamer te zien zijn. Geen woord over Al-Shabaab of watertekorten. ‘Kenia is eigenlijk best een heel mooi land en toerisme goed voor de economie’. De toeristische blik is esthetisch. Voor de toerist is de wereld er om van te genieten en om de besognes van thuis voor even te vergeten.

De wereld gaat aan toerisme ten onder. Toerisme is de ‘welverdiende rust’ die we opeisen en waar we onszelf voor even ontslaan van morele verplichting. We doen alsof de landen die we bereizen geen problemen kennen, ze zijn immers ‘nog authentiek’. Het is vandaag bon ton om toerisme te bekritiseren door het af te schilderen als een modderstroom die hele steden als Venetië en Amsterdam zou wegspoelen, maar met hetzelfde gemak als dat we de buitenlandse bezoeker onze gastvrijheid ontzeggen, claimen we zelf toegang tot de hele wereld. Het selfie makend vee dat door Amsterdam graast laten we ver achter ons wanneer we het over onszelf hebben, wanneer we met trots vertellen dat we afgelopen zomer op de plekjes waren ‘waar de toeristen niet komen’.

Waar toerisme tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw nog te organiseren viel en te categoriseren, daar is elk individu vandaag de unieke reiziger. Dit heeft ertoe geleid dat in korte tijd nieuwe regionen van de wereld werden ontdekt en nieuwe patronen in ons reizen ontstonden. 25 jaar geleden had niemand het voor mogelijk gehouden dat Auschwitz vandaag haast evenveel bezoekers trekt als Mont Saint-Michel. Dark tourism, noemen onderzoekers dat. In nog geen tien jaar tijd is het sloppenwijkentoerisme een aanzienlijke commerciële business geworden, zoals in Zuid-Amerika het geval is. De moderne toerist is kritisch: hij ziet dat de westerse mens ten onder gaat aan een nietsontziend consumentisme, hij vindt van zichzelf dat hij niet meer werkelijk ‘authentiek’ kan zijn in de huidige omstandigheden en raakt geobsedeerd door mensen elders ter wereld die uit de molen van het consumentisme zijn gevallen, mensen in sloppenwijken, want die zijn zo arm dat ze wel authentiek moeten zijn. En zo wordt sloppenwijktoerisme geen alternatief voor toerisme, maar doodeenvoudig een nieuwe optie in de reisbrochure.

Hetzelfde geldt voor de recente opkomst van het vrijwilligerstoerisme: onze gêne dat toerisme ‘aapjes-kijken’ is, leidt ertoe dat we ‘werkelijk-de-handen-uit-de-mouwen-steken’. We gaan als vrijwilliger (we worden niet betaald, maar betalen) naar ‘arme’ gebieden waar we scholen gaan bouwen, kindertjes Engels leren of waterputten gaan slaan. De manier waarop we invulling geven aan deze goeddoenerij neemt alle trekken van het oude kolonialisme over, waarvan we toch dachten dat dat nu achter ons lag. En dit alles om maar ‘geen toerist’ te hoeven zijn. De uitschakeling van het morele register zodra we onze zonnebril hebben opgezet, leidt aldus tot een paradoxale overcompensatie van het morele. Niet omdat we ineens zo moreel zijn geworden, maar omdat ‘goed doen’ tijdens de vakantie bij uitstek een strategie is om ons van de toeristenmassa te onderscheiden.

Intussen neemt het zogeheten voluntourism zorgelijke vormen aan: hele reisondernemingen storten zich op het nieuwe verdienmodel dat de weldoeners naar een plek brengt waar ze zeker kunnen zijn van zon, strand en een goed gevoel. Het is ditmaal niet kwaadwilligheid, hebzucht of gierigheid die ons parten speelt, maar de obsessie om er zeker van te zijn dat we dat niet zijn. Het morele is product geworden, precies zoals boter en eieren in de supermarkt dit hebben voorbereid met duurzame logo’s en keurmerken: ‘Koop mij, dan ben je een goed mens.’

Duurzaamheidsgoeroes en ngo’s breken zich het hoofd over de vlieguren en de uitstoot die we met z’n allen maken. Maar niet reizen, zoals Pascal suggereerde, dat is wel heel veel gevraagd. Reizen is vluchten, schreef de filosoof Seneca al in de eerste eeuw van onze jaartelling. Zestien eeuwen later schreef Michel de Montaigne dat een reis nooit zozeer ergens heen gaat, maar veeleer ergens vandaan. Dergelijke uitspraken zijn voor ons moderne wereldburgers confronterend, want ze ontnemen ons een van de belangrijkste middelen tot identiteit: reizen. Niets biedt zoveel dankbare stof om onze identiteit vorm te geven dan een gesprek over onze reizen. Maar willen we werkelijk een interessant gesprek over reizen voeren, laten we dan eens niet vragen naar het bekende, naar waar de reiziger is geweest of waarnaar hij verlangt heen te gaan, maar naar wat hij ontvlucht. Wat is het, dat maakt dat we onszelf moeten ontvluchten tot in de kleinste uithoeken van de wereld?


Ruud Welten is hoogleraar filosofie aan de Erasmus Universiteit en Tilburg University en onderzoekt de relatie tussen filosofie en reizen. Hij schreef naast Engelstalige publicaties daarover twee Nederlandstalige boeken: Onder vreemden: De ander in de reisliteratuur en Het ware leven is elders: Filosofie van het toerisme