Het nieuwe perspectief op Paulus

Het onderzoek naar Paulus heeft recent geresulteerd in een nieuwe interpretatie van de apostel, wat de 'New Perspective on Paul' wordt genoemd. In dit artikel zal ik niet de hele opkomst van dit paradigma beschrijven, maar mij concentreren op de belangrijkste verwoorder van dit perspectief: James Dunn, emeritus hoogleraar in de Engelse universiteitsstad Durham, gelegen tussen York en Edinburgh. Eerst zal ik een korte impressie geven van Dunns nieuwe perspectief, vervolgens in detail treden, om af te sluiten met mijn evaluatie.

Dunns ‘New Perspective on Paul’
Dunn ontwikkelde zijn nieuwe perspectief op Paulus geleidelijk in talrijke artikelen en commentaren op de brieven van Paulus. Belangrijke mijlpalen in deze ontwikkeling zijn Dunns commentaren op de Romeinenbrief (1988) en de Galatenbrief (1993). Deze ontwikkeling liep in 1997 uit op Dunns monumentale, systematische overzicht van Paulus’ theologie in zijn Theology of Paul the Apostle. Hierin komen Dunns inzichten tot een synthese. Anders dan nieuwtestamentici die het incoherente en toevallige van Paulus’ brieven beklemtonen, laat Dunn zien dat er wel degelijk samenhang is in Paulus’ denken. De artikelen waarin Dunn zijn nieuwe perspectief heeft ontvouwd, zijn vervolgens in 2005 gebundeld onder de programmatische titel The New Perspective on Paul: Collected Essays (Tübingen: Mohr Siebeck, 2005) en een herziene editie hiervan is recentelijk uitgekomen in een goedkope paperbackeditie bij Eerdmans in Grand Rapids (2007) [1]. Het is de covertekst van laatstgenoemde uitgave die kan dienen als een beknopte samenvatting van Dunns perspectief:
In this collection of essays, James Dunn highlights a dimension of Paul’s theology of justification he feels has been neglected: that Paul’s teaching emerged as an integral part of his understanding of his commission to preach the gospel to non-Jews and that his dismissal of justification ‘by works of the law’ was directed not so much against Jewish legalism but rather against his fellow Jews’ assumption that the law remained a dividing wall separating Christian Jews from Christian Gentiles. James Dunn seeks to carry forward the debate on Jewish soteriology, on the relation of justification by faith to judgment ‘according to works’, on Christian fulfillment of the law, and on the crucial role of Christ, his death and resurrection.
Wat hierbij het meest in het oog springt, is dat Dunn een minder reformatorische lezing van Paulus wil, die is ingegeven door de reformatorische polemiek met de rooms-katholieken. Dunn verzet zich tegen een anachronistische terugprojectie van dit debat op het eerste-eeuwse Jodendom waar Paulus deel van uitmaakte. Het verschil tussen Paulus en het Jodendom ligt niet in een verschillende visie op hoe je rechtvaardig wordt (de werken tegenover ‘het geloof’), maar in de beantwoording van de vraag of de ethnische tegenstelling tussen Joden en niet-Joden in een (christelijk) universalisme kan worden opgeheven. Het niet-christelijke joodse antwoord is ontkennend. Het christelijk joodse antwoord, dat van Paulus, is bevestigend.
Binnen dat universalisme is het geloof, in de zin van geloofsvertrouwen, nog steeds een belangrijk thema, maar een subthema, dat vooral de houding van de ‘founding father of Judaism’, Abraham, kenmerkt. In zoverre Abraham God vertrouwde toen de belofte tot hem kwam dat in hem alle volken van de aarde gezegend zouden worden, is dat vertrouwen op God kenmerkend voor ‘de eerste Jood’, die qua verwachting universeel denkend was. Dit vertrouwen wordt pas naderhand ingekleurd (en ingeperkt) door de Mozaïsche wet, die pas 430 jaar na Abraham kwam (Galaten 3:17). Dunn is zo in staat vast te houden aan de reformatorische nadruk op het belang van geloofsvertrouwen, maar plaatst dat tegelijk in een veel bredere context dan gebruikelijk, dat van de universele doorbraak in Christus. Volgens Dunn is het eigenlijke adagium van Paulus verwoord in Galaten 3:26-28:
26Want gij zijt allen zonen van God, door het geloof, in Christus Jezus. 27Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. 28Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt immers één in Christus Jezus.
In Christus worden de ethnische (Jood-Griek), sociale (slaaf-vrije) en sekse (man-vrouw)-verschillen opgeheven, omdat de dopelingen zich bekleden met Christus, de nieuwe Adam. Volgens Dunn is dit, de zogenaamde Adam-christologie, de kern van Paulus’ theologie. Terwijl wij participeerden in Adam I, zijn wij door de doop gaan participeren in Adam II. Dit is niet alleen iets voor de toekomst (1 Korintiërs 15:45-49), maar reeds in het heden worden wij veranderd in beelddragers van het beeld van God, Christus, de tweede Adam, de mens uit de hemel (2 Korintiërs 3:18, 4:4). Het kernwoord van de hele Paulijnse theologie is dan ook ‘participatie’: participatie aan Adam I, en participatie aan Adam II. Het kernwoord van de hele Paulijnse theologie is ‘participatie’

Het traditionele en het nieuwe perspectief
Na bovenstaande impressie zal ik in iets meer detail de verschillende posities van het oude en nieuwe perspectief beschrijven. Volgens het traditionele perspectief richtte Paulus zijn opvattingen tegen een Jodendom dat een verkeerde visie had op de rechtvaardiging van zondige Joden door God. Het Jodendom zou van mening zijn dat men door ‘werken van de wet’ als verdiensten zijn zaligheid zou kunnen verdienen.
Het was E.P. Sanders, die voorafgaande aan Dunns nieuwe perspectief op Paulus, een nieuw perspectief op het Jodendom had ontwikkeld. Om dit Jodendom te karakteriseren en tegen het misverstand van het traditionele, reformatorische perspectief te verdedigen, gebruikte Sanders het woord ‘verbondsmatige wettelijkheid’ (‘covenantal nomism’). Inderdaad kenmerkte het antieke Jodendom zich door een enorme naleving van de wet, maar deze naleving zorgde er niet voor dat men in een verbondsrelatie tot God trad, maar dat men binnen een verbondsrelatie met God bleef. Naleven van de wet zorgde er niet voor dat je genade ‘verdiende’, maar drukte uit dat je tot het verbond van God behoorde. Zonden werden vergeven, niet op basis van wetsnaleving, maar op basis van de Grote Verzoendag.
Dunn nam deze visie van Sanders over. Ten diepste verschillen Paulus en het Jodendom niet over hoe je rechtvaardig wordt. In beide gevallen wordt er verzoening bewerkstelligd (hetzij door de Grote Verzoendag, hetzij door Christus’ dood) en in beide gevallen gehoorzaamt men aan de wet om binnen het verbond met God te blijven: binnen het oude Verbond volgt men de Wet van Mozes, in het nieuwe Verbond ‘de Wet van Christus’ (Galaten 6:2). Het enige waarover Paulus en het Jodendom verschillen, is de reikwijdte van het verbond, en de aard van de wet. Volgens het Jodendom beperkt het verbond zich tot de Joden en is het doel van de Mozaïsche wet om Israël als een etnische grootheid te scheiden van de volken. Deze scheidende functie van de wet komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in Leviticus 20:24-26:
24Maar tot u zeide Ik: gij zult hun land in bezit nemen en Ik zal het u geven om het te bezitten, een land vloeiende van melk en honig; Ik ben de HERE, uw God, die u van de andere volken heb afgezonderd. 25Maakt dan scheiding tussen rein en onrein vee en tussen onreine en reine vogels, opdat gij uzelf niet verfoeilijk maakt door vee en vogels en alles wat op de aarde kruipt, dat Ik u ontzegd heb door het onrein te verklaren. 26Weest Mij heilig, want heilig ben Ik, de HERE, en Ik heb u afgezonderd van de volken, opdat gij Mij zoudt toebehoren.
Het is deze etnische identiteit die in 168/167 voor Christus onder druk komt te staan wanneer, zoals het eerste Makkabeeënboek vertelt, de Grieks-Syrische koning Antiochus IV Epiphanes de etnische afzondering van Israël ongedaan wil maken:
41 Toen gelastte de koning per brief zijn hele rijk om één volk te vormen 42 en de eigen gebruiken op te geven. En alle volken voegden zich naar het woord van de koning. 43 Zelfs veel Israëlieten gingen over tot zijn godsdienst, offerden aan afgodsbeelden en ontwijdden de sabbat. ... 62 Toch vonden velen in Israël de kracht zich te verzetten en geen onrein vlees te eten. 63 Zij stierven nog liever dan dat zij zich door voedsel zouden verontreinigen en het heilige verbond zouden schenden, en ze werden dan ook ter dood gebracht. (1 Makkabeeën 1:41-63)
Het verzet van de Makkabeeën leidt tot een verhevigde, zelotische verdediging door Joden van de Joodse etnische identiteit, en dat is volgens Dunn de houding van waaruit Paulus de universele christenen vervolgde. Niet zozeer omdat de Christologie van deze christenen fout was (het Jodendom was voor 70 na Christus en voor de opkomst van het latere rabbijnse Jodendom immers een pluriforme beweging), maar omdat deze Christologie universele implicaties had.
Het omslagpunt voor Paulus zelf komt dan ook als de juistheid van deze Christologie geverifieerd wordt door de verschijning van deze (door hem doodgewaande) Christus aan hem. Zijn omslagpunt bij Damascus is dan ook geen bekering tot het christendom, maar een roeping als Joods profeet om deze universele Christus, in wie het onderscheid tussen Joden en niet-Joden verdwijnt, te verkondigen aan de volken. Het is in deze woorden dat Paulus zijn omslag beschrijft:
13Want gij hebt gehoord van mijn vroegere wandel in het Jodendom: ik heb de gemeente Gods bovenmate vervolgd en getracht haar uit te roeien, 14en in het Jodendom heb ik het verder gebracht dan vele van (mijn) tijdgenoten onder mijn volk, als hartstochtelijk ijveraar voor mijn voorvaderlijke overleveringen.
15Maar toen het Hem, die mij van de schoot mijner moeder aan afgezonderd en door zijn genade geroepen heeft, behaagd had, 16zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem onder de volken verkondigen zou. (Galaten 1:13-16a)
De zelotische verdediger van Israëls afgezonderde etniciteit wordt profeet naar de volken. Het is zeer betreurenswaardig dat de Nederlandse vertalingen in Galaten 1:16 zonder uitzondering vertalen dat Paulus geroepen wordt om het evangelie te verkondigen aan de heidenen, terwijl er in het Grieks sprake is van ‘ethnè’, volken. Het christendom is een positieve, universele beweging naar de volken.

NBV /

Statenvertaling /

NBG 1951


15Maar toen besloot God, die mij al vóór mijn geboorte had uitgekozen en die mij door zijn genade heeft geroepen,

15 Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade,

15Maar toen het Hem, die mij van de schoot mijner moeder aan afgezonderd en door zijn genade geroepen heeft, behaagd had,


16zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik hem aan de heidenen zou verkondigen. Ik heb toen geen mens om raad gevraagd

16 Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, zo ben ik terstond niet te rade gegaan vlees en bloed;

16zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem onder de heidenen verkondigen zou, ben ik geen ogenblik te rade gegaan met vlees en bloed;

Deze openbaring van Christus als de levende, verandert voor Paulus alles. Kenmerkend voor deze Christus is niet dat hij als een gezalfde zoon van David een politieke Messias is. Deze Christus is voor alles de zoon des mensen uit de hemel, de tweede Adam. Op deze wijze herschrijft Paulus, vanuit het universele karakter van deze Christus, de geschiedenis van Israël vanuit een ander gezichtspunt, dat als volgt in een schema kan worden weergegeven.

Paulus’ geschiedsvisie:

Volheid der tijden



HET OUDE TIJDPERK

HET NIEUWE TIJDPERK


JODENDOM

UNIVERSEEL, NIET-ETNISCH ‘JODENDOM’ (= Christendom)


Begin Jodendom

+ 430 jaar


Adam

Abraham:
Belofte van universaliteit

Mozes:
De wet als pedagoog

Christus

Einde: God alles in allen


= ‘volwassen-maker’ na de pedagogiek van Mozes (Gal. 4)


=sperma van Abraham (Gal. 3)


= de tweede Adam uit de hemel
(1 Kor. 15, Rom. 5; zgn. Adam-Christologie)


1 Kor. 15;
Rom. 5

Gal. 3-4;
Rom. 4

Gal. 3

Christus, gekomen in ‘de volheid der tijden’ (Galaten 4:4), is degene die het nieuwe, universele tijdperk inluidt en geldt als de ‘volwassenmaker’, nadat het Joodse volk lange tijd onder de pedagogiek van de wet van Mozes had verkeerd. De etnische wet van Mozes maakt plaats voor de universele wet van Christus. Christus, als het zaad van Abraham, reikt terug tot Abraham, die 430 jaar voor Mozes de belofte van universaliteit had ontvangen, die in Christus wordt vervuld. Dit benadrukt Paulus vooral in zijn Galatenbrief, waarin hij in discussie is met christelijke Judaïzanten, die zich verzetten tegen de universele implicaties van Christus. In deze brief speelt Paulus Abraham en Mozes tegen elkaar uit; een als vanzelfsprekend ervaren definitie van het Jodendom in termen van de Mozaïsche wet ontkracht Paulus door terug te gaan tot Abraham en deze ‘founding-father of Judaism’ primair te zien als een ontvanger van een universele belofte en diens attitude van Godsvertrouwen te benadrukken.
Nog liever dan over Abraham spreekt Paulus echter over Adam, en dat doet Paulus in brieven aan gemeenten met een sterke heidense populatie, de gemeenten van Korinte en Rome. Want Adam is het type dat vooruitwijst naar Adam II (Romeinen 5:14); terwijl Adam I als het ware het historische prototype van de mensheid is, is Christus de hemelse archetype, op wie de gedoopte mens opnieuw gemodelleerd wordt.

Evaluatie
Zelf ben ik van deze nieuwe perspectief op Paulus geheel overtuigd. Uiteraard zijn er detailpunten waarop ik van mening verschil. Er zit echter grote verklarende kracht in dit nieuwe paradigma. Het verklaart bijvoorbeeld waarom het strikt genomen zo weinig over rechtvaardiging en geloof gaat in de brieven van Paulus. Een andere thematiek is veel belangrijker, die van het universalisme dat in Christus werkelijkheid wordt, en die van de participatie in Christus als Adam II, waardoor men een nieuw mens wordt. In Christus wordt het universalisme werkelijkheid
Wat ook belangrijk is, is dat duidelijk wordt dat als de term ‘geloof’ valt, het gaat om een basishouding van Godsvertrouwen, zoals dat kenmerkend was voor Abraham. We zouden moeten ophouden het Griekse woord ‘pistis’ te vertalen met ‘geloof’, want het betekent ‘vertrouwen’. De terminologie van geloof en geloven zendt in onze tijd een volstrekt verkeerd signaal uit omdat het valt in het taalveld van ‘ik geloof het wel’, wat een aanduiding is van onzekerheid. Geloven wordt dan strijdig met kennis en weten. Maar deze tegenstelling is een valse tegenstelling zodra we ons realiseren dat het bij de attitude van Abraham gaat om vertrouwen op God.
Een belangrijke consequentie van Dunns nieuwe perspectief kan mijns inziens echter nog getrokken worden. Als het kernthema uit Paulus’ theologie de Adam-Christologie is, en het kernwoord ‘participatie in Adam II’, dan betekent dat dat we na onze doop werkelijk nieuwe mens worden, en dat we daarbij boven onze vroegere individualiteit uitreiken naar het hemelse archetype boven ons. Dit is inderdaad de vroeg-christelijke betekenis van Übermensch, superman, hyper-anthrôpos. Na de doop komen wij in een proces van metamorfose waardoor we steeds meer veranderen in het beeld van God, Christus. Volgens Paulus’ Escheriaanse tekening mondt de nieuwe mens uiteindelijk uit in de gestalte van Christus en wordt hij dus, anders dan in een Luthers-Kohlbruggiaanse voorstelling van zaken, wezenlijk veranderd. Om met de woorden van C.S. Lewis sublieme geschriftje Beyond Personality te spreken:
Het aanbod van het christelijk geloof komt op het volgende neer: als we God zijn gang laten gaan, kunnen we deel krijgen aan het leven van Christus. Krijgen we dat, dan zullen we deelhebben aan een leven dat verwekt en niet gemaakt is, dat altijd bestaan heeft en altijd zal bestaan. Christus is de Zoon van God. Als we deelhebben aan dit soort leven, zullen ook wij zonen van God zijn. We zullen de Vader liefhebben zoals Hij en de Heilige Geest zal in ons verschijnen. Hij kwam naar deze wereld en werd mens om het soort leven dat Hij heeft over andere mensen uit te breiden – door middel van wat ik ‘gezonde besmetting’ noem. Iedere christen dient een klein Christusje te worden. Christen worden heeft geen ander doel dan dit. [2]
Door Dunns reconstructie van Paulus’ theologie komt de volle nadruk te liggen op diens universalisme en op de Christologie van de tweede Adam, wiens beeld wij beginnen te dragen. Dat betekent dat, zoals Lewis ook suggereert, de volle implicaties van Paulus’ theologie zichtbaar worden in zijn antropologie. Deze implicaties heeft Dunn nog niet getoond, maar liggen in het verlengde van dat wat hij gezegd heeft en worden door mij getrokken in een nieuwe studie over Paulus’ antropologie [3]. Hierin blijkt dat volgens Paulus de mens door participatie in Adam II, door zijn assimilatie aan Christus, wezenlijk verandert. De antropologische potentie van de mens, zoals in beide scheppingsverhalen in Genesis 1 en 2 beschreven, wordt weer geactiveerd: met het eerste scheppingsverhaal blijkt de nieuwe mens geschapen te worden naar het beeld van God. Met het tweede scheppingsverhaal blijkt de Geest, de Geest van Christus, opnieuw te worden ingeblazen in onze geest, zodat wij weer bestaan uit geest (het hoogste gedeelte van de ziel), ziel (de rest van de ziel met de gevoelens) en lichaam (1 Tessalonicenzen 5:23). Dat betekent dat Paulus een in de oudheid ongehoord niet-etnisch, universeel mensbeeld neerzet. Deze revolutie wordt momenteel in toenemende mate onderkend. De Franse atheïst Alain Badiou vindt dat om deze reden Paulus de grondlegger is van het universalisme en meer erkenning verdient [4]. Het potentieel hiervan voor een apologetische strategie is duidelijk: met Christus meer mens. Met Christus meer mens


[Cv]
Prof. dr. Geurt Henk van Kooten studeerde bij James Dunn en legde in 1995 te Durham zijn MA-examen af. Hij is hoogleraar Nieuwe Testament & Vroeg Christendom aan de Faculteit Godgeleerdheid & Godsdienstwetenschap van de Rijksuniversiteit Groningen; met ingang van 1 september a.s. is hij decaan van de faculteit. Voor post-academische cursussen over Paulus, zie www.rug.nl/ggw onder onderwijs.

  1. Vooral het eerste hoofdstuk, ‘The New Perspective: whence, what and whither’, biedt een goede introductie tot Dunns nieuwe perspectief (edn 2005, p. 1-88).
  2. Beyond Personality (1944) maakt nu deel uit van C.S. Lewis’ Mere Christianity, vertaald als Onversneden christendom, Ten Have, Baarn (1999), vert. A. Smilde.
  3. G.H. van Kooten, Paul’s Anthropology in Context: The Image of God, Assimilation to God, and Tripartite Man in Ancient Judaism, Ancient Philosophy and Early Christianity, Mohr Siebeck, Tübingen (2008) (verschijnt najaar 2008).
  4. Alain Badiou, Saint Paul: The Foundation of Universalism, Stanford University Press, Stanford CA (2003) (vert. van Saint Paul: La foundation de l’universalisme, 1997).